De Volkskrant; De Japanse Hostess; bewonderd en beschimpt; 16 oktober 2008
Foto: Nikki Christodoulou
Tokio - ‘Als iemand me herkent ben ik meteen weg!’ Zegt Lea Jacobson (27) zenuwachtig, terwijl ze door de chique winkelwijk Ginza beent. De winkels zijn gesloten en de nacht is gevallen. Restaurants en nachtclubs openen hun deuren. De straten zijn gevuld met beeldschone vrouwen in avondkleding, strenge mama-sans en salarymen op zoek naar vertier.
Welkom in het Japanse nachtleven. Drie jaar werkte de Amerikaanse Jacobson onder de naam Daisy als hostess in Ginza. Uit noodzaak, omdat ze haar baan als lerares Engels kwijtraakte. Al na een paar maanden was ze totaal in de ban van haar werk, omdat het goed betaalde en ze verslaafd was geraakt aan de aandacht en de alcohol.
Jacobson schreef er een niets verhullend boek over dat onlangs verscheen: Bar Flower. Ze heeft haar ouders verboden het te lezen.
Anderhalf jaar geleden kickte Jacobs af van de drank en sindsdien heeft ze Ginza gemeden. Tot vanavond. Verwonderd kijkt ze om zich heen. ‘Ik zie nu eigenlijk pas wat er allemaal gebeurt op straat. Toen ik nog als hostess werkte was ik so selfobsessed! Ik was altijd al dronken voordat ik begon, omdat ik dan beter voelde. Beerconfidence, noemde ik dat.’
Jacobson draagt een sobere donkerblauwe jurk met een legging en onelegante Crocks. Haar lange, krullende haar hangt los en ze heeft alleen haar ogen licht opgemaakt. Het contrast met de diva die ze ooit was, had niet groter kunnen zijn.
‘Het is best moeilijk om hier weer te lopen. Wat ik het meeste mis, realiseer ik me nu, is de opwinding en het jezelf mooi maken iedere avond. Ik was eindeloos bezig met make-up, nagellak, sexy jurken en hooggehakte schoenen. Dat moest ook want dat was mijn werk.’
Iedere avond kreeg ze een soort magische opwinding over zich en deed ze er alles aan om de aandacht en bewondering van mannen te krijgen. ‘En die was net zo verslavend als drugs. Dat ik steeds verder aan lagerwal raakte, heb ik heel lang niet willen zien. Daarom is het zo’n gevaarlijk beroep.’
Pas toen ze op een nacht vanwege haar dronkenschap bijna haar baan, appartement en beste vriendin kwijtraakte, en bloed overgaf op de wc in plaats van het teveel aan drank, realiseerde ze zich wat er aan de hand was.
Vooral op vrijdag avond is het druk in Ginza. Rijen taxi’s staan opgesteld voor de nachtclubs. Een vrouw van middelbare leeftijd, gekleed in kimono en tot in de puntjes verzorgd, voert een geagiteerd gesprek via de mobiele telefoon. Jacobson: ‘Dat is een eigenaresse van een club, deze mama-san vraagt zich af waar haar meisjes blijven.’ Een paar meter verderop laat een jonge, sexy geklede hostess ‘liefdevol’ een klant uit. Het lijkt wel alsof ze een naast familielid uitzwaait.
Op de straathoek bij koffieshop Pronto delen vrouwen in lange avondjurken briefjes uit aan manlijke voorbijgangers. ‘Ze doen bira. Dat betekent dat ze klanten op subtiele wijze moeten binnenlokken in de clubs,’ legt Jacobson uit. ‘Omdat prostitutie en daar aan verwante activiteiten officieel verboden zijn in Japan, mogen de hostesses niemand aanklampen op straat. De mannen moeten de vrouwen zélf benaderen.’
De straathoeken zijn het domein van de Yakuza, de Japanse onderwereld en worden ‘gehuurd’ door de clubs. In ruil daarvoor laat de Yakuza ze ongemoeid. Jacobson: ‘maar als de hostesses zich té uitdagend gedragen op straat, en de gangsters toch in verleiding proberen te brengen, dan komen ze verhaal halen.’
Ze beschrijft dat ook in haar boek, dat een inkijkje geeft in een wereld die voor westerlingen niet of nauwelijks toegankelijk is en een aantal gevoelige zaken binnen de Japanse maatschappij bloot legt.
‘Het huwelijk ontaardt in Japan vaak in een soort zakelijke overeenkomst. De man zorgt voor de financiën en is altijd aan het werk, de vrouw zorgt voor het gezin. Aan monogamie wordt niet zwaar getild.’ Aldus Jacobson, die inmiddels ontspannen achter een niet-alcoholisch drankje zit, in een bar ver weg van Ginza. ‘De mannen moeten ’s avonds verplicht de stad in met de baas en klanten. Bovendien wonen veel mannen niet eens bij hun gezinnen omdat Japanners om de paar jaar worden overgeplaatst door hun bedrijf, vaak naar een andere stad.’
Echtparen raken zo verwijderd van elkaar. De zware werkdruk en frustraties op kantoor vinden een uitweg in wat Japanners de mizu shobai noemen. Daarmee wordt een ‘zwevende wereld’ bedoeld, waarin verbeelding en verlangens centraal staan. En dienstbare, vreemde vrouwen de rol op zich nemen van bewonderaar, gezelschapsdame en entertainer.
‘Dat wil overigens niet zeggen dat Japanse mannen niet van hun vrouw houden,’ zegt Jacobson. ‘Trots lieten ze me foto’s zien van hun gezinnen. Maar als ik ze uitdaagde, en vroeg waarom ze niet vaker met hun eigen vrouw sliepen, dan was het antwoord vaak: ‘omdat ze het altijd te druk heeft met de kinderen’. Ik denk dat de Japanse maatschappij een stuk gezonder zou zijn als de mannen wél meer tijd thuis doorbrengen en ook een rol spelen in het gezin en in de opvoeding.’
De regels in een hostessclub zijn glashelder. Jonge, aantrekkelijke vrouwen smeren de gasten stroop om de mond en steken vol toewijding sigaretten aan en schenken drankjes in. Tegelijkertijd voeren ze geanimeerde dan wel gevoelige gesprekken en verleiden ze hun klanten tot het bestellen van dure flessen drank, omdat ze zelf een percentage van de opbrengst krijgen. Champagne en Tequila, kosten respectievelijk rond de driehonderd en honderdtachtig euro per fles.
Indien gewenst treden ze op als karaoke zangeres of gaan ze mee uit eten. Maar ook daarvoor betaalt de gast geld aan de club. Een dohan, heet zo’n betaalde afspraak. Hostesses doen hun uiterste best om reguliere klanten zo vaak mogelijk naar de club te lokken of om een dohan te regelen. Het verschil met een maîtresse is dat aanrakingen taboe zijn. Het gaat immers niet om de seks maar om de verbeelding en de ontsnapping uit de realiteit.
Westerse mannen zijn niet de doelgroep. Jacobson: ‘want die gaan er vaak van uit dat er wél stiekeme achteraf kamertjes voor seks zijn. Of ze vragen zich af waarom je dit werk doet en hebben meteen een oordeel klaar. Ze begrijpen het concept niet. In de westerse maatschappij speelt alles zich af aan de oppervlakte. In de Japanse maatschappij gebeurt alles daar juist net onder.’
Japanse mannen kennen de spelregels wél, weten dat ze overal voor moeten betalen en doen dat zonder te klagen. ‘Bovendien hebben ze respect voor de rol die je speelt als hostess en de plaats die je inneemt in de maatschappij,’
De voormalige lerares Engels kon zo aan de slag in Ginza, omdat ze redelijk Japans sprak. Dat was voldoende, de rest kon ze leren. ‘Van buitenlandse vrouwen wordt overigens niet verwacht dat ze alle Japanse manieren en omgangsvormen kennen en dat ze zich ingetogen gedragen.’
Hostesses worden ook wel de moderne geisha’s genoemd maar die vergelijking klopt niet, aldus Jacobson. ‘De aantrekkingskracht van de best betaalde geisha ligt in haar traditionele verschijning en haar kennis van de Japanse etiquette, muziek en dans. De best betaalde hostess daarentegen, is vaak een ‘exotische’ buitenlandse vrouw die wordt bewonderd om haar platinablonde haar.’
Bewonderd en beschimpt. In het boek schrijft Jacobson ook over mannen die er een kick van kregen om een hostess te vernederen. ‘Ze hadden vaak een lagere positie binnen een bedrijf en werden de hele dag afgeblaft door hun baas. ’s Avonds kwamen de frustraties naar buiten en werd hun manlijkheid pas weer in ere hersteld, als ze zelf een hostess omlaag haalden.’
Maar erger nog dan gefrustreerde salarymen waren sommige eigenaresses van de clubs. Vooral ‘mama-Destiny’ was berucht in Ginza. Ze verbood haar meisjes te praten als er geen klanten in de club waren, liet ze soms urenlang in de kou staan om folders uit te delen, en ze ontsloeg de ze bij bosjes om de meest futiele redenen. Vooral over nieuwkomers had ze macht; zoals Jacobson die haar haatte maar tegelijkertijd hunkerde naar bevestiging en haar goedkeuring.
Het is aan een vaste klant te danken - dohanman genoemd vanwege de vele betaalde afspraken die hij met haar had - dat Jacobson het nog zo lang heeft uitgehouden als nachtvlinder. In ruil voor haar vriendschap, ze ging zelfs mee naar familiefeesten, redde hij haar altijd uit de brand als ze weer eens bankroet was of uit haar huis moest.
‘Met dohanman ging ik zelfs boodschappen doen, die hij betaalde,’ zegt Jacobson peinzend. ‘Wij hadden een hechte vriendschap. Er was alleen geen fysieke aantrekkingskracht. Ik voelde me vaak schuldig omdat ik hem er telkens weer toe verleidde zoveel geld aan me uit te geven. Maar dan dacht ik: jullie hebben de regels gemaakt, neem het mij dan niet kwalijk als je verliest! Toen ik kapte als hostess en een vriendje kreeg, heb ik gebroken met dohanman. Er wordt wel gezegd dat mannen misbruik maken van hostesses. Nou dat was niet mijn ervaring!’
Inmiddels is Jacobson getrouwd met haar Amerikaanse geliefde en leidt ze een tamelijk rustig bestaan in Tokio. Ze bereidt zich voor op een moeilijk Japans examen en werkt als vertaalster. Heeft ze ooit spijt gehad van haar hostessverleden? ‘Het is misschien niet de beste ervaring geweest uit mijn leven maar ik had het nodig om volwassen te worden. Nog steeds mis ik de opwinding en alle aandacht. Maar ik ben nu eindelijk in staat om iets op te bouwen. Nee, ik kan nooit meer terug naar die wereld.’
Lea Jacobson: ‘Bar Flower; my decadently destructive days and nights as a Tokyo nightclub hostess’; ISBN-13: 978-0-312-36897-5 ; uitgeverij St. Martin’s Press New York