De Volkskrant; Tweederangsburgers; 10 december 2007

De Koreaanse wijk Utoro in de Japanse stad Uji diende na de Tweede Wereldoorlog als een toevluchtsoord voor ex-dwangarbeiders. Nog steeds worden zij behandeld als tweederangsburgers
foto: Nikki Christodoulou



Het is niet moeilijk om de Koreaanse wijk Utoro te ontdekken in de Japanse stad Uji, vlakbij Kyoto. Aan de rechterkant van de hoofdweg ligt een Japanse modelwijk: roomkleurige compacte huizen met puntgaaf pleisterwerk en aangeharkte perkjes. Het keurig gerangschikte wasgoed hangt er te drogen op de balkons.
Aan de linkerkant daarentegen, liggen grauwe, verzakte woningen met barsten in de muren en daken die deels van golfplaat zijn gemaakt. Het is er een troep en er staan borden met leuzen: ‘Stop Ontruiming Utoro!’
In het kantoor van de aannemer Um Myounbu, waar iedereen in- en uitloopt om te komen buurten, heerst een opgewonden stemming. Het is een dag nadat het parlement van Zuid-Korea besloot 380 miljoen yen te doneren aan de wijk (2,3 miljoen euro). En vanochtend kwam er opeens een onbekende man het kantoor binnenwandelen, die doodleuk een papieren zak op tafel zette met dikke stapels bankbiljetten. De inhoud bedroeg 40 miljoen yen (244 duizend euro).
‘Dit geld is ingezameld onder Koreanen uit Tokio die willen dat Utoro blijft bestaan,’ zei hij zonder zijn naam te noemen. Daarna vertrok hij weer.
De giften zijn hard nodig. Als het de bewoners niet lukt om een deel van de grond te kopen waarop Utoro is gebouwd, zal de Japanse eigenaar de wijk laten ontruimen om er zijn eigen plannen uit te voeren. Juridisch gezien hebben de Koreanen dan geen poot meer om op te staan.
De bijna 80-jarige Kim Namyong, een van de oudste wijkbewoners, barst in snikken uit als ze hoort over de donaties. ‘Deze plek is zo belangrijk voor mij. Ik woon hier al mijn hele leven. Zelfs als iedereen zou vertrekken, blijf ik. Ik ga hiér dood en nergens anders!’

Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten honderden Koreaanse dwangarbeiders in Uji een landingsbaan aanleggen. Na de overgave van Japan werden ze aan hun lot overgelaten, op een braakliggend terrein met een paar tochtige barakken. Zonder sanitaire voorzieningen, zonder stromend water.
‘We hadden helemaal niets,’ memoreert de 75-jarige Hwang Sunre. ‘Er zaten gaten in de daken en het regende en sneeuwde zo naar binnen. Als kind moest ik bij de boeren om eten vragen en in de heuvels zoeken naar kruiden.’
De inwoners leefden van de opbrengsten van de schroothandel en de bouw. Toch had de armoedige plek, die de bijnaam ‘het ghetto van Uji’ kreeg, een grote aantrekkingskracht op rondzwervende Koreanen.
Zoals de tachtigjarige Kim Sodo. Tijdens oorlog werd hij in Korea geronseld door de Japanse bezetter. ‘Ik moest vliegtuigen spotten. Op een nacht werd ik van mijn bed gelicht en per vissersboot naar Japan ontvoerd, om daar te werken.’
Toen de oorlog voorbij was kon hij niet terug. ‘Ik had geen paspoort, was illegaal in Japan en had geen cent op zak.’ Als bouwvakker trok Kim door het hele land. Hij trouwde en streek uiteindelijk met zijn jonge gezin neer in Utoro.
Kim: ‘Ondanks de armoede voelde ik me er meteen thuis want we vormden één grote familie. De Japanse overheid keek niet naar ons om, ook al betaalden we gewoon belasting. Uiteindelijk hebben we de barakken zélf maar afgebroken en zélf huizen en wegen gebouwd. We hebben ook nooit financiële compensatie gekregen, voor de dwangarbeid.’
Een aantal Japanners, waaronder de winkelierster Akiko Tagawa en de ambtenaar Masaki Saito, trok zich het lot van de inwoners van Utoro aan en richtte een belangenorganisatie op. Die kreeg het na een verbeten juridische strijd voor elkaar dat de gemeente Uji in 1988 een waterleiding aanlegde in de wijk.
Maar daar hield het dan ook mee op. Er is bijvoorbeeld nog steeds geen riolering.
Tijdens een rondleiding laat Saito septische tanks zien, bij de betere huizen. Daarin worden bacteriën gepompt die uitwerpselen afbreken. ‘Maar veel bewoners hebben nog steeds een soort beerput die eens in de zoveel tijd wordt geleegd door een speciale tankwagen.’
Ook wijst hij op de open afvoerkanalen. ‘Ze staan vaak vol met vervuild en stinkend water. Utoro ligt nogal laag en in het regenseizoen hebben de inwoners veel last van overstromingen. Ik weet zeker dat het leefklimaat hier veel ongezonder is dan in de Japanse buurten.’
Na verscheidene publicaties ontstond er in Zuid-Korea veel ophef over de achtergestelde wijk. In 2005 kwam zelfs Doudoe Diene op bezoek, een speciale rapporteur van de Verenigde Naties. ‘De basisrechten van de Koreanen in Utoro worden al zestig jaar lang systematisch geschonden,’ luidde zijn conclusie.
De Koreanen voelen zich nog steeds tweederangsburgers. Ze mogen niet bij de overheid werken en worden geweigerd door grote Japanse bedrijven. Utoro ligt onder de rook van een grote Nissan fabriek. Maar daar heeft nooit iemand uit de wijk een baan gekregen.
‘Twee kinderen uit Utoro gaan inmiddels naar de universiteit. Maar de meeste treden in de voetsporen van hun ouders en doen eenvoudig werk,’ zegt Saito. Twintig procent van de inwoners leeft van een bescheiden uitkering, tachtig procent werkt nog steeds in de bouw of de schroothandel.
De discriminatie ligt ook besloten in de grondwet,’ zegt de winkelierster Tagawa fel. ‘Buitenlanders kunnen geen pensioen opbouwen, mogen niet stemmen en hebben geen eigendomsrecht. Maar de Koreanen uit Utoro zijn hier niet uit vrije wil gekomen en de overheid heeft nooit enige moeite gedaan om ze terug naar hun land te brengen. Ze zouden dezelfde rechten moeten krijgen als Japanners.’

De wijk biedt een armoedige aanblik. Onder een carport liggen bergen plastic zakken met honderden aluminium blikjes. En even verderop wacht een roestige bus op demontage. De meeste huizen in Utoro zijn van beton maar er staan ook een paar krotten met muren van golfplaat, waarin nog steeds mensen wonen
Toch is het er niet ongezellig. De kracht van de wijk is de gemeenschapszin. Iedereen loopt de hele dag bij elkaar in en uit; er is geen deur op slot. Retteketet! Opeens schalt er harde marsmuziek door de straten. Twee keer per week komt er een bestelwagen uit Osaka langs, volgeladen met typisch Koreaans voedsel, zoals de ingemaakte groente Kimchi.
Ook al wonen de meeste bewoners hier al hun hele leven en spreken ze vloeiend Japans, ze vóelen zich nog steeds door en door Koreaan.
Tagawa ‘Tot een paar jaar geleden moesten buitenlanders die de Japanse nationaliteit aanvroegen, afstand moesten doen van hun eigen naam en identiteit. De bewoners van Utoro beschouwden dat als een diepe belediging en een moderne vorm van kolonialisme.’
Zo ook de hoogbejaarde Cho Gapsoon. Ze woont in een huisje met twee kamers, waarin tientallen plastic dozen vol spullen op elkaar staan gestapeld en in een hoek een opgerolde futon ligt. Verder is er alleen nog plaats voor een keukentafel. Vroeger woonde ze hier met haar man en vier kinderen.
Gapsoon is verknocht aan Utoro maar heeft het leven in Japan nooit makkelijk gevonden. ‘Koreaan was altijd een scheldwoord. Mijn zoon werd er ook voor uitgemaakt. Hij dacht dat hij een Japanner was en was diep beledigd. Toen hij er achter kwam dat zijn roots niet hier maar in Korea liggen, kreeg hij een identiteitscrisis. Ik zal mijn nationaliteit nóóit opgeven. Maar mijn kinderen moeten dat misschien maar wél doen. Want anders kunnen ze niet trouwen met een Japanse partner en geen goede baan vinden.’

Kader: Bewoners Utoro kunnen bijna helft van 'hun'grond kopen

De Koreaanse ‘enclave’ Utoro is een strook grond van 100 bij ruim 210 vierkante meter. Na de Tweede Wereldoorlog was het een kale vlakte met een paar barakken. Maar de stad Uji rukte op en inmiddels ligt de wijk midden in het centrum. Daarom is de grond nu veel waard.
Het stuk land was van het bedrijf Nissan en is via, via in handen gekomen van de projectontwikkelaar Nishi-Nihon Shokusan. Die kocht het in 1987 voor 2,75 miljoen euro en startte meteen een ontruimingsprocedure.
In 2000 stelde het Hoger Gerechtshof Nishi-Nihon in het gelijk gesteld. Dat bepaalde dat de Koreanen geen eigendomsrecht hebben en moeten vertrekken.
De belangenvereniging ‘Associatie ter bescherming van Utoro’, opgericht door Japanners, heeft de verwijdering van de 200 nog overgebleven Koreanen vooralsnog kunnen voorkomen. Nishi-Nihon is inmiddels bereid de helft van de lap grond te verkopen aan de belangenvereniging, voor ruim drie miljoen euro. Door financiële steun van de Zuid Koreaanse regering (2,3 miljoen euro), een schenking van Koreanen uit Tokio (244 duizend euro) en een inzameling onder de bevolking in Zuid Korea (400 duizend euro) is het bedrag bijna bijeen. De nog resterende 60 duizend euro moet van Japanse donaties komen.
Als de grond is gekocht wil de belangenvereniging dat de Japanse overheid zorgt voor betere behuizing, een bejaardenflat en een fatsoenlijke waterhuishouding en riolering. Bestuurslid Tagawa ‘nu zelfs Zuid Korea met geld over de brug is gekomen kan de Japanse overheid niet achterblijven. Dat zou té gênant zijn.’