Augustus 2017; De laatste loodjes
Eind 2015 stapte ik in een nieuw avontuur dat ruim twee jaar zou duren en me geen dag los zou laten: een boek. Voor een journalist die gewend is om een artikel in een paar dagen (of hooguit een paar weken) af te ronden, lijkt dat een eeuwigheid. Maar de medewerkers van Uitgeverij Balans verzekerden me: 'twee jaar is niets! Sommige schrijvers zijn wel acht jaar bezig. Of nog langer.'
Een boek is nooit af, weet ik nu. Ook al heb je de tekst honderd keer gelezen, er valt altijd wel iéts te verbeteren en je kan er eindeloos mee doorgaan tot de waanzin erop volgt. Het was daarom goed om het manuscript begin juli over te dragen aan de 'persklaar maker' en daarna aan de corrector, die de laatste puntjes op de i zou zetten. Ik moest het toen wel loslaten.
Ik ging op vakantie met het idee dat mijn werk er op zat. Niet helemaal. Na terugkomst werd ik opgeslokt door de eerste drukproef, het notenregister, de foto's, de bijschriften en het dankwoord; een precaire zaak want je moet er niet aan denken dat je iemand vergeet.
Op maandag 14 augustus - ik had mijn mobiele bureau inmiddels verplaats naar het familiehuisje in Callantsoog - belde de uitgever met een allerlaatste vraag. Toen het antwoord bevredigend was klonken de memorabele woorden: 'nou, dan zijn we er; vanmiddag gaat het naar de drukker en over twee weken is het klaar.' Er ontstond lichte paniek. 'Dat vind ik erg definitief, moet dat echt?' Wilde ik bijna zeggen.
Opeens realiseerde ik me dat er een mooie link was met het verleden. Op 14 augustus 1945 capituleerden de Japanners en kwam er een einde aan de Tweede Wereldoorlog in Azië. Exact op dezelfde dag, maar dan 72 jaar later, was mijn geschiedschrijving over die wilde tijd in Shanghai, af. Stom toeval natuurlijk maar ik zag het maar al te graag als een gunstig voorteken.
Vijf minuten na het telefoongesprek met de uitgever staarde ik nog steeds voor me uit. Wat nu? Om het moment te vieren kon ik een fles wijn opentrekken of een appelkruimelvlaai in zijn geheel opeten, maar het heeft iets sneus om dat in je eentje te doen.
Ik wilde leven om me heen en ging naar het strand. Daar zag ik her en der mensen op opblaasbare zakken liggen in de kleuren geel, paars, roze en felblauw; ze leken op worsten in een hotdog maar het zag er uitermate relaxed uit.
Even later kocht ik in de vliegerwinkel zelf zo'n 'Seatzak': twee langwerpige compartimenten die je opent en door de wind laat opblazen; vervolgens sluit je ze hermetisch af met klittenband. Maar er stond geen wind. 'Geen punt,' zei de verkoper. 'Ren er hard mee over het strand dan vullen de zakken zich vanzelf.' Aldus geschiedde en opeens lag daar mijn eigen 'hotdog', klaar voor gebruik. Ik ging er voorzichtig in liggen en was meteen gewichtsloos. Binnen vijf minuten viel ik in een diepe slaap; veel opwindender werd de viering van het ter perse gaan van mijn manuscript die dag niet.
Terug in Amsterdam kwamen er vrienden uit Shanghai over de vloer en de wijn vloeide als water. 'Zeg dat boek van jou?...' Vroegen ze voorzichtig, na de derde fles. Ik had de afgelopen maanden al zes keer beweerd dat het af was 'op een paar kleinigheden na', maar het bewijs was uitgebleven. Nu kon ik eindelijk zwaaien met de drukproef. 'Zodra het in de winkels ligt stuur jullie een exemplaar,' zei ik. 'Of weet je wat? Ik kom het zelf brengen. En dan neem ik een extra partijtje mee; misschien kan ik een lezing geven voor de Nederlandse club.' Bij dat idee werd ik nog vrolijker dan ik al was. Maar zo makkelijk is het niet. De censuur in China wordt steeds strenger; voor buitenlandse schrijvers en journalisten is een visum lang niet vanzelfsprekend. En de autoriteiten zitten echt niet te wachten op iemand die doodleuk met een koffer vol leesvoer komt aanzetten waarvan de tekst niet is geverifieerd. Een voordeel: ik schrijf in het Nederlands hetgeen onleesbaar is voor Chinezen; ik ben dus geen direct 'gevaar voor de stabiliteit van het land' en daarom acht mijn missie niet bij voorbaat al kansloos.
Vier dagen geleden werd ik uitgenodigd op de uitgeverij. Het regende die dag onophoudelijk en doorweekt en met mascaravlekken op mijn gezicht kwam ik aan bij het kantoor op de Keizersgracht. Het deerde niet want op tafel lag iets waar ik lang naar had uitgekeken. Wonderlijk genoeg zag het er precies zo uit als ik had gehoopt: niet te dik maar ook weer niet te dun, met een mooie omslag en sprekende foto's binnenin. Het manuscript samengebald in ruim 200 pagina's: een echt boek met mijn naam er op.
'Het klopt' dacht ik toen ik het vasthield en dat heb ik uit opluchting nog eens zeven keer tegen de uitgever gezegd.
Zoals mijn zoon zijn nieuwe hockeystick - waar hij deze zomer hard voor heeft gewerkt - trots naast zijn bed legt als hij gaat slapen, zo ligt op mijn nachtkastje mijn boek. Dan kan ik het even aanraken als ik denk dat het allemaal niet waar is.