22 mei 2006 - over Honk Kong, een dierbare vriendschap en wonderlijke taxichauffeurs
Geïnspireerd door de elegante Japanse vrouw, had ik mijn reisjoggingbroek voor de verandering thuis gelaten en leek ik een keer niet op een overjarige backpacker. Maar het mocht niet baten, de firma NorthWest Airlines (NWA) vond mij tóch verdacht. En dus kon ik vijf minuten voor vertrek, alsnog mijn koffer uitpakken. Een fluitje van een cent want er zat bijna niets in. Het was de bedoeling om eens flink te spenderen in HK en met een overdaad aan kleren terug te keren.
De controle werd bizar toen de beveiligingsbeambte - met witte handschoentjes - het nodig vond mijn zilverkleurige Birkenstocks aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Ze klopte op de zolen en wreef met haar handen over de voetbedden. Niets. En daarna inspecteerde ze mijn blote voeten. Wat had ik daar onder kunnen plakken? Een roze nepzool met semtex? Een plak hasj? Is dit paranoïde of niet?
Vriendin Barbara zat op me te wachten, in het eenvoudige doch smaakvolle Cosmohotel op Hong Kong Island (HKI), waar ze ruzie had gekregen omdat het raam niet open mocht, ‘Want dat is slecht voor het behang!’ (Een dun laagje, zandkleurig zijde). Maar ha! Het Cosmohotel had niet gerekend op de Nederlandse vasthoudendheid. Verleidelijke stadse geluiden lokten ons naar buiten. Het was elf uur ’s avonds en we wilden swingend Wan Chai ontdekken. Maar dat viel tegen. Bijna alles ging dicht en we konden nog net een cocktail krijgen in het Novotel, een plek die ik normaal gesproken zou mijden.
De volgende morgen bood de buurt gelukkig een ander aanzicht. De straatjes en steegjes rondom Hennessy-road stonden vol kraampjes en overal slenterden mensen. Vervallen, grauwe woonkazernes torenden hoog boven ons uit. Dubbeldekkers en taxi’s kropen door de straten. We struikelden over de winkels met goedkoop speelgoed en textiel. Geen fancy eettentjes; de tientallen restaurants hadden meer weg van Chinese kantines, waar je ongetwijfeld de heerlijkste Pekingduck, dumplings en garnalen kon eten. Eindelijk, eindelijk was het warm en broeierig om me heen en rook ik weer die typische geur: een combinatie van vocht, rottend fruit, urine, nat papier, en zeepsop. Voor het eerst in maanden waande ik me weer in het echte Azië.
Het is verdomd moeilijk om op HKI ’s ochtends een plek te vinden waar ze een ‘continental breakfast’ serveren, in plaats van rijst met vis. Maar gelukkig vonden we MIX, een tent waar ze alleen verse fruitshakes en meergranen produkten verkochten. En waar we konden wegzakken in grote fauteuils. Ideaal, want Barbara en ik hadden veel te bespreken. We go a loooong way back.
Onze eerste kennismaking was een valpartij in de zandbak van de kleuterschool in Heeze waar B. een bruine voortand aan overhield. Het was het begin van een levenslange vriendschap. Op vijfjarige leeftijd werden we van straat geplukt omdat we ons ‘saaie’ speelgoed huis-aan-huis verkochten ‘Zo leuk voor uw kleinkinderen!’ Op ons tiende zaten we ‘op turnen’ en stonden we iedere maandagavond voor hetzelfde dilemma: gaan we naar de sportzaal of de friettent? En vrijwel onze hele pubertijd brachten we door op Barbara’s kamer in het tuinhuis, waar we shag rookten, luisterden naar de Talking Heads en Patty Smith en ons afvroegen wat we in godsnaam aan moesten met het leven.
Wekelijkse bezoeken aan het Geldropse café De Rode Tomaat en de vakanties, boden een ontsnapping aan het saaie dorpse bestaan. Tijdens het verblijf in Rosas, Spanje - waar we een groep Italiaanse en Groningse rugbyers leerden kennen - leefden we alleen ’s nachts, sliepen we op het strand en scheurden we rond op motors (achterop uiteraard) met het hart in de keel. Het was zo’n onafzichtelijke bende rondom onze tent dat de hele camping applaudisseerde, toen mijn vader ons woedend tot orde riep. De goede man kwam even checken hoe het ermee ging.
In Griekenland - waar we bloody mary’s en tequilla slammers leerden drinken - verdeelden we onze tijd over vakantieliefdes op het disco-eiland Ios en in het hippieoord Pelekas. Daar sleten ook Herman Brood en Sandra, zijn nieuwe geliefde, hun dagen. Herman - met rood, ontbloot bovenlijf, een legerbroek aan en legerkistjes - zat de hele dag pal in de zon bier te drinken op het terras, met een aantal Noren. ‘This Hermy Bread of yours is really cool!’ Terwijl de beeldschone Sandra verveeld op het strand rondhing in een piepkleine, knaloranje bikini. We keken zo tegen ze op dat we geen woord met ze durfden te wisselen.
Uiteindelijk belandden we in Amsterdam waar B. Russische studeerde en ik Politicologie (een ramp!). Het ontbrak ons nog steeds aan enig plan voor de toekomst, maar het is goed gekomen. Barbara woont met haar man en drie kinderen in Bulgarije en werkt als consultant voor NGO’s, waaronder Unicef. En ik tik met veel genoegen, stukjes vanuit Tokio.
Na veel smoothies, koffies en muffin’s (biologische dynamisch uiteraard), namen we de bus naar Stanley market, dat aan de zeekant van HKI ligt. Een fantastische tocht over dichtbegroeide heuvels. Na iedere bocht ontvouwde zich een nóg mooier panorama. De woonkazernes veranderden in hypermoderne wolkenkrabbers, appartementencomplexen en landhuizen. In het dal lag een uitgestrekte golfbaan. De baai had een verleidelijk strand, omzoomd met palmbomen. We zagen we steeds meer diepgebruinde moeders en kek geklede kinderen rondlopen. Aha! Dus HKI is eigenlijk één groot vakantieoord?!
Stanley Market bleek een soort overdekte Albert Cuyp markt te zijn waar we konden shoppen tot we erbij neervielen. We hoorden Frans, Italiaans Engels en Nederlands om ons heen. De hele expat kolonie was op drift en zwermde uit over de markt en een boulevard met eettentjes en Engelse pubs. Na drie uur rondstruinen en een koffiebreak, bedroeg de buit vijf zomerjurkjes, twee winterjasjes, tien stuks speelgoed, een zuurstokroze trainingsbroek, een nepleren, roze tas, een Chinese kamerjas en hele spitse muiltjes, een tikkeltje ordinair.
We konden geen winkel meer zien.
’s Avonds lonkte Lamma Island, dé plek voor verse vis. Nadat we in de haven per ongeluk een prullenbak in de fik hadden gestoken met een brandende sigarettenpeuk - in Japan zou er meteen paniek zijn uitgebroken; in Hong Kong gooide een relaxte serveerster er gewoon een bakje water in - namen we een pondje. De tocht voerde langs de westkust van HKI met de mooiste skyline die ik ooit heb gezien.
Nature meets concrete. Achter duizenden wolkenkrabbers verrezen hoge, in mist gehulde heuvels. Het schemerde en overal gingen lichtjes aan; we waanden ons in een sprookjeswereld. En het bleef maar aangenaam warm.
Aan de baai van Lamma Island lag een tiental visrestaurantjes met grote, overdekte terrassen. In bakken water zwom alles rond wat er maar in de zee te vinden is. We zaten naast een ronde familietafel waarop een draaischijf stond, vol lekkernijen. Kleine kinderen, grootouders, broers en zussen; iedereen zat vrolijk te peuzelen. Het water liep ons in de mond en we wisten we niet hoe snel we zelf bergen met garnalen, inktvisringen, gefrituurde tofoe en zwaardvis moesten bestellen.
Opeens verscheen er in de baai een gigantische, hypermoderne jacht met schemerlampen aan boord en stewards in witte pakjes. Langzaam draaide het schip rondjes en etaleerde het de rijkdom van zijn eigenaar, het flaneerde als het ware door het water. Net toen we hadden bedacht dat we een lift konden vragen naar het ‘vasteland’, was het pronkstuk helaas verdwenen. De kans om de rich and famous van HK te ontmoeten, was vervlogen.
We besloten de avond in stijl, in de daktuin van het chique Conradhotel, met uitzicht op een surrealistische wolkenkrabber die steeds van kleur verschoot. Eerst werd het gebouw geel, groen, blauw en daarna, roze, rood en paars. De meeste mensen die ik ken, genieten van de natuur en zijn pas echt gelukkig aan een stand of in de bergen. Ik geniet van beton.
En toen wilden we een taxi nemen naar ons eigen hotelletje. En werden we tot drie keer toe geweigerd. De chauffeurs vonden het ritje te kort, of hadden gewoon geen zin. Na de overweldigende dienstbaarheid van de Japanners, vond ik deze onbeschofte houding een verademing. Het leek net of ik terug was in Amsterdam. Maar B. ontplofte bijna. ‘Are you a taxiDRIVER or not?’ We moesten een strategie bedenken. ‘We gaan gewoon achterin zitten en zeggen dán pas waar we heen moeten’, opperde B. Maar ook dat hielp niet. We konden weer uitstappen. Uiteindelijk streek een van de mannen, zijn hand over zijn hart.
De volgende dag moest B. helaas door naar Manilla. Ik bracht haar naar Central Station en dit keer troffen we een hoogst nieuwsgierige taxichauffeur, die even wilde polsen wat voor vlees hij in de kuip had. ‘Ah, two ladies together on holiday...you ladies...you romantic together?´ Zou het aan de Birkenstocks hebben gelegen?
Het regende zo hard dat we geen hand voor ogen zagen en mijn tripje naar Kowloon kon ik vergeten. Ik was veroordeeld tot de shopping malls, overbevolkt met expats en Filippijnse au-pairs. Zondag is hun vrije dag. De jongere vrouwen zaten onafgebroken te bellen met het thuisfront en lachten veel. Maar het viel me op dat de oudere vrouwen, droevig voor zich uit staarden. En maar de hele week zwoegen voor een habbekrats, om de zondag in een kil winkelcentrum te moeten slijten, waar je ook nog eens niets kan kopen omdat de prijzen exorbitant hoog zijn. What a life...
Ik dacht aan mijn eigen Filippijnse hulp - ze komt twee middagen per week en een avond oppassen - die al tien jaar in Tokio woont en behalve haar man en dochter ook haar hele familie onderhoudt. En ik voelde me erg ongemakkelijk. Maar er is één verschil: in Hong Kong verdienen deze vrouwen bijna niets. In Tokio is het standaardbedrag 1500 yen per uur. Dat is bijna 11 euro en meer dan ik zelf verdien.
Vier uur, drie shoppingmalls, een zak chips en een cola later, brandden mijn voeten en had ik nog steeds niets gekocht (mijn favorieten waren te duur of niet in mijn maat). Ik kon geen etalage meer zien en werd bijkans agressief van Fendi tasjes, Manolo Blahnik schoentjes, Chanel jurkjes en Mango rokjes. Het enige merk dat echt indruk maakte was Shanghai Tang: Chinees ontwerp met een vleugje Europese chique, uitgevoerd in prachtige kleuren en stoffen. Ooit ga ik er mijn slag slaan. Maar de komende maanden wil ik geen winkel meer in.
Om mijn weerzin tegen het verschijnsel mode nog wat kracht bij te zetten kocht ik de bestseller ‘The devil wears Prada’, één grote parodie op de Amerikaanse Vogue, hoofdredacteur Anna Wintour en de fashionworld in het algemeen. Wintour - de meest machtige en gevreesde vrouw in de modewereld - heeft een kapsel uit het jaar nul, een wipneus á la Cyrano de Bergerac, nog meer pretenties dan de meest verwende hollywood ster en de uitstraling van een ijsberg. Ik kan niet wachten tot de film uitkomt in Tokio, met Merryl Streep in de hoofdrol.
Eenmaal terug op Narita Airport, op maandagmiddag, moest ik een vragenlijst invullen bij immigration. Zelden zo'n wonderlijk lijstje gezien. Vraag 3 luidde: 'Do you presently have in your possession narcotics, marijuana, opium, swords, explosives or other of such items?' Ben ik nou gek?....
Foto: Barbara Henkes