De Volkskrant; In de ban van stuiterende balletjes; 25 februari 2009

Voor veel Japanners is de gang naar de pachinko-automaat, een razend populaire gokmachine, net zo gewoon als het doen van boodschappen. En in deze tijd van crisis blijven ze gaan.

In de compacte wijk Sazazuka in Tokio struikel je over de buurtrestaurants, kapperszaken en winkeltjes die veelal onder de metrorails liggen. En over de gokhallen. Vlakbij het station zijn er zelfs drie op een rij.
De opvallendste is het knaloranje Pachinko-paradijs Praha, vier verdiepingen hoog. Het is er een gaan en komen van huisvrouwen, mannen in pak, sloebers, bejaarden en hippe jongeren.
Een vrouw van middelbare leeftijd verlaat gehaast het pand en is op zoek naar haar fiets. Op de vraag of ze vaak ze naar Praha gaat om te spelen, lacht ze verontschuldigend. ‘Sorry, ik heb geen tijd. Ik moet nog boodschappen doen.’ Snel rijdt ze weg om honderd meter verderop te parkeren. En de volgende speelhal in te duiken.

Officieel is gokken verboden in Japan, op de Keidanren na(gokken op wielrenners die baanwedstrijden rijen), maar de dubbele moraal maakt alles mogelijk. En de pachinko-automaat belichaamt dé oplossing voor het probleem.
Het is een verticale, ronde ‘flipperkast’ waarin tientallen ijzeren balletjes alle kanten op stuiteren. Als het de speler lukt om een aantal daarvan in een minuscuul gaatje te laten vallen, ligt er een flinke bonus in het verschiet en spuugt de automaat honderden balletjes uit. Die kan men weer in het spel brengen. Of inwisselen voor cadeaus of zogenaamde goudstaven, die geld waard zijn.
Om aan te geven hoe populair deze verkapte vorm van gokken is: er zijn rond de 12 duizend pachinko-hallen in Japan en naar schatting 18 miljoen reguliere spelers. En die spenderen er jaarlijks 35 biljoen yen (282 miljard euro).
Het spel heeft ook een maatschappelijke functie. In veel plattelandsdorpen is pachinko de enige bron van vertier en fungeren de speelhallen onbedoeld als een gemeenschapshuis. Ook zijn ze een toevluchtsoord voor mensen die willen ontsnappen aan de eenzaamheid. Of voor uitgerangeerde salarymen die thuis nog steeds voorwenden een baan te hebben, maar eigenlijk op straat staan.
Hoe verslavend het spel is, wordt elke zomer duidelijk als er opnieuw een paar achtergebleven baby’s of peuters stikken in de auto, omdat hun ouder ‘even’ pachinko ging spelen en de tijd is vergeten. Om dergelijke excessen te voorkomen en mensen hun pleziertje niet te ontnemen, bieden steeds meer hallen tegenwoordig kinderopvang aan.
Zo ver is het bij Praha nog niet. Wat daar vooral opvalt, is het oorverdovende lawaai van de rinkelende en bliepende automaten en de rondspringende balletjes. Om de boel op te fleuren staan overal enorme bloemstukken.
Rij aan rij zitten de spelers in trance naar de beeldschermen te turen en aan knoppen te draaien alsof de wereld om hen heen niet meer bestaat. Er wordt stevig gepaft; in de stampvolle ruimte hangt een dikke laag sigarettenrook.
Pachinko is dubbel vermaak, want de geavanceerde beeldschermen vol stuiterende balletjes bieden ook futuristische video’s. Voor de liefhebbers van kawai (schattig) zijn er kinderlijke animaties met onschuldige fantasiefiguren. Wie uit is op actie en geweld kan kiezen uit een Lara Croft in het kwadraat of bloeddorstige, luid brullende gladiatoren die elkaar te lijf gaan met een arsenaal hakbijlen, ploertendoders en zwaarden.
Als een speler scoort begint een machine opeens aan alle kanten licht te geven en gaan er allerlei toeters en bellen af. Zodat iedereen weet: hier zit een winnaar.
Omdat de concurrentie moordend is – alleen al in Tokio zijn 1.250 hallen – worden de gasten met alle egards behandeld. Overal lopen glimlachende jongens en meisjes in formele Praha-uniformen rond om de klanten, die vooral niet van hun automaten mogen wijken, te voorzien van frisdrank en nieuwe balletjes.
Sommige spelers hebben onder hun stoelen hele stapels bakken met balletjes verzameld en zitten er al uren. ‘We zijn open van 10 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en hebben op een doordeweekse dag gemiddeld 200 klanten in de hal. Die spenderen tussen de 80 en 350 euro’, schreeuwt manager Ryu. ‘In het weekeinde zijn het er zeker driehonderd. Ongeveer 70 procent is man.’
Een hippe dertiger levert zijn balletjeswinst van vandaag in bij Ryu, die de telmachine aanzet. De man heeft 12 duizend yen (96 euro) verdiend en kan dat spenderen aan snacks, drank, onderbroeken, polshorloges, knuffelberen en damestasjes uit de glimmende showroom. Of aan ‘goudstaven’ van plastic waarin een klein stukje bladgoud is geperst.
Omdat pachinko officieel geen gokspel is, mag Praha geen geld uitkeren binnenshuis. Maar buiten om de hoek blijkt een loketje te zitten dat zogenaamd niets te maken heeft met de speelhal. Daar krijgt de dertiger harde yen in ruil voor zijn ‘goud’. Zijn geliefde, die komt aanlopen met een baby in de wandelwagen, lacht tevreden.
Even verderop, in de hal Big-1 is het minstens zo druk als in Praha. Een vrouw verlaat op een drafje de speelzaal om geld te trekken uit de automaat en sigaretten te kopen. ‘Ik speel wel iedere dag!’, zegt ze zonder gêne, om snel weer plaats te nemen achter haar automaat.
De economische crisis, die ook Japan flink raakt, lijkt hier ver weg. In het land sneuvelen bedrijven bij bosjes, maar navraag bij de Pachinko Chain Store Organisation leert dat het aantal faillissementen in deze branche reuze meevalt. ‘Landelijk gezien, is maar 1 procent van de hallen de afgelopen maanden failliet gegaan. Wij maken ons dan ook nog geen zorgen’, zegt een woordvoerder.
Maar manager Yoneda van de hal Big-1 is minder positief. ‘Om verslaving te voorkomen, heeft de overheid een paar jaar geleden besloten dat machines zich niet zo snel gewonnen mogen geven en de bonussen beperkt moeten zijn. Om toch aantrekkelijk te blijven voor de klanten, moet een hal iedere maand een tiental nog specialere machines aanbieden. Dat zijn gigantische investeringen, want een nieuwe apparaat kost al snel 3.000 euro. Mochten de klanten straks toch wegblijven door de economische crisis, dan heb ik echt een probleem.’
Het is een publiek geheim dat de hallen veelal in handen zijn van Japanners van Koreaanse afkomst, en dat een deel van de opbrengst wordt doorgesluisd naar Noord-Korea. Maar Yoneda wil niet ingaan op de vraag wie de eigenaar is van Big-1. ‘Ik ben slechts de manager. Maar geloof me, als ik de eigenaar was zou ik hier echt niet staan. Te veel lawaai en slechte lucht.’