De Volkskrant; De vergeten verwoesting van Tokio; 16 augustus 2008

Atoombommen deden Japan capituleren, op 15 augustus 1945. Maar enkele maanden eerder werd 60 procent van Tokio verwoest door 'gewone' bommen. Slachtoffers klagen de autoriteiten alsnog aan.

‘Eenmaal weer bij bewustzijn bleek ik onder een berg mensen te liggen. Toen ik me daar uit had gewurmd en om me heen keek was de wereld onherkenbaar veranderd: er stond niets meer. En overal, overal lagen smeulende stapels verbrandde mensen die elkaar vasthielden. Omdat ze niet alleen dood wilden gaan.’ Nihei Haruyo (71) praat op zachte toon over de hel waarin ze ontwaakte op 10 maart 1945. Soms glimlacht ze verontschuldigend, alsof ze wil zeggen: ‘sorry dat ik jullie opzadel met deze gruwelijke verhalen.’ De vertaalster Mariko Sato (27) kan haar emoties niet bedwingen en barst in snikken uit.
Wie oude foto’s ziet van Tokio kan zijn ogen niet geloven. Hoogbouw was er nauwelijks en grote winkelstraten, zoals Ginza, stonden vol statige panden in Franse stijl. In de uitgaanswijken Yoshiwara en Asakusa lagen prachtige theehuizen, afgewisseld met tempels en ambachtelijke bedrijfjes en winkeltjes. En de woonwijken waren labyrinten van smalle straten vol houten huizen, velen met elegante daken die omkrulden aan de uiteinden.
Anno 2008 is Tokio vooral een betonnen jungle met moderne, imposant hoge kantoren die de skyline cachet geven, én een ontelbare hoeveelheid betonnen woonkazernes en fantasieloze appartementencomplexen. In de stad zijn de gebouwen met historische waarde nog op één hand te tellen.
De verklaring voor deze metamorfose zijn de 130 bombardementen in maart, april en mei 1945, die zestig procent van Tokio verwoestten, meer dan 100 duizend mensen het leven kostten, duizenden verwondden en miljoenen dakloos maakten.
Het zijn ‘de vergeten bombardementen’, de Japanse autoriteiten worden er liever niet aan herinnerd en de aandacht van de wereldgemeenschap is voornamelijk uitgegaan naar de steden Hiroshima en Nagasaki, die werden getroffen door een atoombom
Maar veel slachtoffers en ooggetuigen uit Tokio zijn nog in leven. Ze kregen nooit enige hulp of steun van de overheid en moesten zelf weer een bestaan zien op te bouwen. Een paar jaar geleden zamelden ze zelf geld in om een klein herdenkingsmuseum op te kunnen richten.
Een groep slachtoffers voelt zich zo miskent dat ze naar de rechter is gestapt. In een civiele rechtzaak eisen ze erkenning en excuses van de regering, een officieel herdenkingsmonument en schadevergoeding. De komende maanden zullen ze getuigenissen afleggen.

Haruyo werkt als vrijwilligster voor het herdenkingsmuseum, dat in de wijk Koto ligt in het noorden van Tokio dat in maart 1945 volledig werd weggevaagd. Toen het museum in 2002 werd opgericht leek het net alsof er een deur openging in haar hoofd. Alle herinneringen die ze had verdrongen kwamen naar boven. ‘Ik kreeg nachtmerries. Gelukkig toonden mijn man en kinderen veel begrip. Nu weet ik dat praten helpt. En ik realiseer me dat het belangrijk is dat ook jongen mensen weten wat er toen is gebeurd.’
Haar verhaal begint op de avond van 9 maart 1945. Het was koud op straat en de waterplassen waren bevroren. Alle kinderen uit de buurt die naar het platteland waren gestuurd om de laatste klas van de lagere school te doorlopen, omdat er in Tokio nauwelijks nog onderwijs werd gegeven, waren zojuist thuis gekomen. Voor een collectieve afscheidsceremonie.
De achtjarige Haruyo speelde ‘oorlogje’ op straat: de jongens waren stoere soldaten en de meisjes zorgzame zusters. ‘Morgen weer!’ Riepen ze toen ze naar binnen moesten. Maar ‘s avonds begonnen de bombardementen. ‘Al maanden bombardeerden de Amerikanen havens en fabrieken maar nu klonken de inslagen veel dichterbij,’ memoreert Haruyo. ‘Mijn vader vertrouwde het niet. Hij stuurde mijn moeder, zusje en mij naar de schuilkelder iets verderop in de straat, waar inmiddels ook de buren zaten. En bleef zelf op wacht staan. In de verte was de hemel vuurrood. Opeens viel er een tapijt van bommen over onze buurt en stond alles in brand. Mijn vader joeg ons de schuilkelder uit. De buurvrouw trok nog aan mijn kimono omdat ze wilde dat ik bleef. Maar ik moest weg.’
Een vernietigende orkaan van vuur joeg door de straten. ‘Alle Japanse huizen hadden toen nog tatamimatten van stro op de grond. Overal vloog brandend hout en stro door de lucht. En dat zette iedereen die er mee in aanraking kwam, in lichter laaie,’ memoreert Haruyo. ‘De meeste mannen moesten buiten de stad werken, in de fabrieken. Er waren dan ook vooral vrouwen en kinderen op de vlucht. In die tijd droegen we nog houten sandalen. Veel kinderen konden niet snel genoeg wegkomen en vatten vlam. Ik zag moeders met brandende babies op hun rug.’
Het vuur aan beide kanten van de Sumidarivier, waar de meeste mensen heen vluchtten, was zo intens dat men zelfs op de oevers en bruggen niet veilig was. Maar het water was ijskoud. Veel slachtoffers die er noodgedwongen insprongen, waren reddeloos verloren. Omdat ze niet konden zwemmen of een kind bij zich droegen, of omdat ze onderkoeld raakten.
Haruyo belandde met haar familie naar het niemandsland tussen de treinsporen. Daar raakte ze kwijt in het gedrang. ‘Ik liep verlamd rond en voelde niets meer. Schreeuwen had geen zin want de brullende tyfoon van vuur overstemde alles. Ik probeerde een brandende vrouw te helpen maar het vuur sloeg op mij over. Iemand trok me weg en zette me neer in een groep mensen die zich aan elkaar vastklampten. Ik hoorde ze bidden: ‘wij zijn Japanners, wij verliezen de moed niet en zullen nooit sterven.’ Toen raakte ik buiten bewustzijn. De volgende morgen bleek ik in de armen van mijn vader te liggen, die me heeft gered.’
Haar hele familie overleefde de ramp. Al liep haar zusje ernstige brandwonden op. Alle kinderen waarmee Haruyo op straat had gespeeld, waren dood. Evenals de buren uit de schuilkelder. In totaal kwamen er die nacht meer dan 100 duizend mensen om.
‘Van ons huis vonden we alleen nog wat servies terug. We schuilden in een leegstaande fabriek. Iedereen was verdoofd van angst en ontzetting. Er was geen medische hulp, noch voedselhulp. We kregen wat rijst uit andere wijken, die niet waren getroffen. Maar ik kon niets eten. Mijn zusje had vreselijke brandwonden en werd belaagd door insecten. Pas na lange tijd schonk iemand mijn moeder wat olie om haar te behandelen.’
Van de weken na de ramp kan Haruyo zich nauwelijks iets herinneren. Hiroshi Shino (77), daarentegen, staat alles nog glashelder bij. Hij overleefde de gruwelijke nacht met zijn moeder en zussen en werd daarna als vijftienjarige jongen te werk gesteld door de militairen.
‘In de straten, op de oevers van de Sumidarivier en in het water, lagen duizenden lijken. Vooral van vrouwen en kinderen. We moesten ze verzamelen en begraven in de stadsparken. Van onder een schip kwamen opeens twee lichamen naar boven drijven: die van een moeder en een kind. Ze zagen er ongeschonden uit, hadden hun ogen wijd open gesperd en het leek net of ze naar adem hapten. Iedereen dacht dat het geesten waren en hield op met werken. Maar we werden uitgescholden en opgejaagd door de soldaten.’
De overlevenden werden volkomen aan hun lot overgelaten. Shino: ‘twee jaar lang hadden we nauwelijks te eten. Mensen verhongerden. Vooral wezen die op straat rondzwierven. Ik herinner me nog de soep die we kregen: een bord warm water met een blaadje sla er in en wat zout.’
Er bestaat een anekdote over Douglas McArthur, de opperbevelhebber van de Amerikaanse bezettingsmacht die van 1947 tot …. het roer overnam in Japan. ‘Stuur me wapens om de hongerende mensen uit hun lijden te verlossen of stuur me voedsel’, zou hij hebben gezegd tegen zijn superieuren.

‘Japan is de oorlog begonnen en de autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de bombardementen,’ zegt Shino. ‘Bijna alle Japanse mannen werden verplicht te werk gesteld in wapenfabrieken. Velen verloren al hun bezittingen én hun families. Maar ze kregen nooit een cent schadevergoeding van de overheid. De militairen daarentegen, ontvingen uiteindelijk wél financiële compensatie en zelfs pensioenen. Dat is zo onterecht!’
In 1964 kregen de slachtoffers opnieuw een klap in het gezicht. De Amerikanen hadden in de grondwet laten opnemen dat Japan voortaan pacifistisch zou zijn en iedere vorm van geweld zou afzweren. Het land mocht geen leger meer hebben, alleen een ‘zelfverdedigingsmacht’. Die werd opgeleid door de Amerikanen. Onder andere door Generaal Curtis LeMay die daarvoor in 1964 een van de hoogste Japanse onderscheidingen kreeg van keizer Hirohito. Shino: ‘Het was diezelfde LeMay die in 1945 opdracht heeft gegeven tot de bombardementen op Tokio.’
Toen de Japanse regering in 1995, tijdens de officiële herdenking van de Tweede Wereldoorlog, ook nog het aantal slachtoffers van de bombardementen probeerde te bagetaliseren, en dat terugbracht tot 30 duizend, was de maat vol. Samen met een honderdtal overlevenden richtte Shino een belangenvereniging voor oorlogsslachtoffers op die nu eindelijk zal worden gehoord door het districtsgerechtshof in Tokio.
Haruyo behoort niet tot deze groep maar staat wél pal achter de zaak. ‘Toen Japan capituleerde voelde ik grote opluchting want ik hoefde niet meer bang te zijn. Maar mijn broer, die écht dat Japan een heilig en onoverwinnelijk land was met een missie. We waren zó geïndoctrineerd door het regime. We wisten niet beter dan dat de keizer God was en de militairen helden waren. Ik voel nog steeds woede. Over de misleidingen en de oorlogspropaganda door de autoriteiten, die de oorlog eindeloos lieten doorgaan. Ze hebben zich nooit om ons bekommerd of excuses gemaakt. Na alles wat ze hebben aangericht.’