18 maart 2011 - Gewond Japan

Vandaag precies een week geleden deed ik ’s middags op de bank in Shanghai een dutje, als voorbereiding op een avond uit met collega’s. Ik zou mijn titel als karaoke-expert verdedigen en wilde uiteraard voor niemand onderdoen. Een uitgerust mens telt voor twee.
Het moment van bezinning werd verstoord door een telefoontje uit Hilversum. Collega Akkerman aan de lijn. ‘Joan we krijgen steeds nieuwsflashes binnen over een tsunami in Japan!’ Zei ze opgewonden. ‘Don’t worry Merel,’ antwoordde ik sussend. ‘De Japanners waarschuwen steeds voor tsunami’s. En dan blijken de golven die aan land komen niet hoger te zijn dan vijftig centimeter. Ze zijn daar nu eenmaal erg voorzichtig en nemen geen risico’s.’
Ik beloofde de boel te checken. Vijf minuten later zat ik voor CNN verbijsterd te kijken naar live beelden van een alles verwoestende modderstroom, die de hele oostkust van Japan overspoelde. Het zag er zo verschrikkelijk uit dat ik de eerste seconden nog dacht dat het niet waar kon zijn. De grootste ramp in Japan sinds de Tweede Wereldoorlog, voltrok zich in een paar uur tijd.
Na twee rusteloze dagen, die ik bellend en nagelbijtend doorbracht voor de televisie, kreeg ik van de NOS de kans om naar Tokyo te gaan, om van daaruit zelf verslag te doen. Ik wilde zo snel mogelijk vertrekken maar veel vluchten vielen uit of hadden uren vertraging.
Toen ik eindelijk arriveerde, op zondagmiddag, had ‘the city of blinding lights’ een metamorfose ondergaan. Niet de tsunami, maar de aardbeving die daaraan voorafging, had veel mensen in Tokyo de schrik van hun leven bezorgd. De anders zo overweldigende lichtreclames waren nagenoeg gedoofd, de doorgaans overvolle straten en stations waren vrijwel leeg, veel restaurants en bars waren gesloten.
Mijn vrienden schrokken op van iedere onverwachte beweging. En ze waren bang voor alles wat nog komen ging; ieder uur bracht immers een nieuwe, onheilspellende boodschap. De autoriteiten waarschuwden voor nóg een aardbeving, nóg een tsunami en er ontstonden grote problemen met een defecte kernreactor.
Als dit het scenario was geweest van een nieuwe episode van de populaire serie ’24 hours’ met Jack Bauwer in de hoofdrol, hadden we het 'over de top’ gevonden; veel te sensatie belust.
Maar het was geen script, noch een boze droom. Het was de keiharde realiteit. Steeds meer vrouwen en kinderen verlieten de stad. Velen trokken zuidwaarts, naar de Kyushu eilanden. Maar liepen daar weer aan tegen Mount Kirishima, een vulkaan die het presteerde om uitgerekend de afgelopen week weer actief te worden.
De situatie was zo surrealistisch... Ik werkte vanuit de Foreign Correspondents Club (FCCJ) in het zakelijk centrum. Iedere keer als ik naar buiten liep, waar het prachtig lenteweer was, leek er ogenschijnlijk niets aan de hand te zijn. En voelde ik de behoefte om een lange wandeling te maken en mijn favoriete plekken weer te bezoeken.
Maar bij de stations, waar grote tv schermen hingen met beelden van de verwoestingen die iedere fantasie te boven gingen en van de zoveelste ontploffing in de kerncentrale, drong de angstige waarheid zich meteen weer op.
De Japanners die ik daar interviewde, klaagden niet en waren (nog)niet boos of hysterisch van de stress. Ze leken de nieuwe situatie te aanvaarden met een bewonderenswaardige kalmte. Maar onder dat laagje zelfbeheersing, was hun grote bezorgdheid toch voelbaar.
Met collega’s op de FCCJ maakten ik grappen over die stomme vulkaan Kirishima, omdat we snakten naar wat luchtigheid. Net toen de sfeer iets minder beladen werd, en we de smaak te pakken kregen, ging op verschillende telefoons het aardbevingen alarm af. En begon het kantoorgebouw heen en weer te zwaaien. Weer een naschok. Het werd steeds onheilspellender.
Vriendin Jacinta was zo lief geweest me haar riante zolderkamer aan te bieden. Voordat we gingen slapen stalden we onze elektronica uit op tafel. Om op alles te zijn voorbereid hadden we samen twee laptops, een ipad en in totaal vier mobiele telefoons: twee Japanse gsm’s een blackberry en een iphone. Nee, zeg niet dat we geen moeite deden om bereikbaar te zijn. Uiteindelijk heb ik alleen kunnen skypen; alle andere netwerken waren permanent overbelast.
In de vroege ochtend werden we opnieuw gewekt door een aardschok. De hele zolderverdieping bewoog heen en weer, maar we waren te moe om er van in paniek te raken. Een paar uur later bleek de situatie bij de kerncentrale te zijn verslechterd. De derde ontploffing was inmiddels een feit. De NOS besloot collega Zwart (die in het rampgebied zat) en mij, terug te halen naar China.
Ik vond het naar om zo snel weer afscheid te moeten nemen van ‘mijn’ stad en van Jacinta, die drie poezen heeft en niet zo makkelijk vertrekt. Op weg naar het vliegveld wenste een aardige Japanse vrouw me ook nog ‘good luck’. Alsof IK dat nodig had.
Eenmaal op Haneda was er - verrassing! - nog een redelijk grote aardschok. Sirenes gingen af en mensen sprongen direct op om naar de uitgang te rennen. Gelukkig hield het na die ene schommeling weer op. Er sliepen meer dan honderd mensen in de vertrekhal, ook veel Japanners, omdat ze de vluchten van de volgende dag niet wilden missen. Weg wilden ze, weg van alle onrust, het gevaar en de onzekerheid.

Ik ben nu alweer twee dagen thuis maar er is nog niets veranderd. Normaal gesproken zou het nieuws in Japan rond deze tijd worden gedomineerd door het jaarlijkse 'lentebloesem journaal'; (welke boom staat het eerste in bloei? En in welke streek?). Vergezeld gaande met beelden van mensen die zich verdringen voor kersenbomen met knoppen bijna in bloei, om met hun mobiele telefoons dé prijsfoto te kunnen maken.
Maar in plaats daarvan ontvouwt zich het ene na het andere menselijke drama op televisie. Over mensen die alles hebben verloren en nu in opvangcentra zitten, waar al dagen niets meer te eten of drinken is. Over een moeder die nog net haar twee kinderen in iemands armen kon duwen, voordat ze zelf werd meegesleurd door de modderstroom. En over de ‘Fukushima 80’, dappere werkmannen die in de Fukushima kerncentrale met man en macht proberen water in de kernreactoren te pompen en branden te blussen, om een humanitaire ramp te voorkomen.
Een van de mannen heeft inmiddels contact gehad met zijn dochter. ‘Ik weet dat we bloot staan aan teveel straling,’ zei hij. ‘Ik weet dat ik dit uiteindelijk niet ga overleven. Maar we doen het om anderen te redden.’ Zie hier het bewijs van de bijzondere Japanse volksaard. Deze helden handelen niet alleen uit plichtsbesef, maar ook uit een groot verantwoordelijkheidsgevoel voor ‘de groep’.
Zeker 400 duizend mensen zijn dakloos, meer dan 6500 lijken zijn inmiddels geborgen en duizenden mensen zijn nog vermist. De kans dat ze levend onder het puin vandaan komen is vrijwel nihil. Gebrek aan brandstof en bittere kou en sneeuw, bemoeilijken de bergingswerkzaamheden. En voor morgen wordt er ook nog springtij voorspeld. De natuur blijft maar inbeuken op het toch al zo zwaar getroffen Honshu eiland.
Een van de weinige lichtpuntjes lijkt de massale hulpverlening uit het buitenland te zijn. Die pept de moraal van de Japanners enorm op. ‘Gelukkig hebben we vrienden, en staan we er niet alleen voor,’ zei m'n vriend Yui trots, die inmiddels zelf naar het noorden is gegaan om te helpen. ‘Japan doet er nog toe in de wereld!’
En daarom hoop ik dat iedereen die dit blog leest, een donatie zal doen. Uit bescheidenheid en uit een soort schaamte over de chaos, zullen Japanners de wereldgemeenschap niet snel vragen om geld. Maar ze staan echt machteloos en er is aan alles behoefte. Deze ramp is nog lang niet voorbij!
Het Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen...het maakt niet uit. De CNN site Impact Your World, heeft een lijst met organisaties die donaties inzamelen.
Domo arrigato gozaimasu!