12 februari 2010 - Bouwvakker Feng; man van het jaar

‘Jullie hebben te weinig opgeschept. Zo kan ik niet afrekenen!’ Zegt de boze caissière van een kantine op de Taikang Road. ‘Je moet hier minstens voor 5 kuai eten!’ (vijftig euro cent).
In de drukke kantine, waar mensen aan lange plastic tafels zitten te slurpen dat het een lieve lust is, werkt het als volgt: je moet op je bord allerlei stokjes laden waaraan groentes, vlees of tofu zijn geregen. Die worden vervolgens afgeritst in een pan kokend water met noedels. Et voilà, na een paar minuten is de voedzame soep klaar.
Omdat Coco en ik niet superhongerig zijn hebben we ons ingehouden. Maar na de uitbrander van de caissière pakken we gedwee nog een paar stokjes met paddestoelen en ei en betalen we het volle pond (1 euro voor twee personen).
We gaan zitten op de laatste twee vrije krukjes. Naast een bouwvakker die aan een groot project werk aan de overkant van de straat, waar alweer een gigantisch winkelcentrum verreist. Feng, zo noem ik hem voor het gemak, staart peinzend voor zich uit terwijl hij een sigaret rookt. Zijn soep is al op.
We raken met hem in gesprek. Feng ziet er uit als veertig maar blijkt pas 28 te zijn. Hij is een boerenzoon uit de Anhui provincie, en kwam zijn geluk beproeven in Shanghai waar hij in de bouw veel meer geld kon verdienen. Namelijk 2000 yuan per maand (200 euro). Maar het valt hem bitter tegen.
Ook als loodgieter werkt hij minstens tien uur per dag, zeven dagen per week. ‘Maar de omstandigheden zijn slecht, als we ziek zijn of een ongeluk krijgen hebben we pech. En we worden tijdens het werk afgeblaft als beesten.’
Ze duiken overal op in de stad, mannen als Feng. Want in de aanloop naar de World Expo is Shanghai een grote bouwput. En ze lijken nooit te slapen. Als ik na een nachtelijk bezoek aan een club of café naar huis fiets, langs verschillende bouwplaatsen, wordt daar vaak nog gewerkt alsof het klaarlichte dag is. En als ze al naar ‘huis’ mogen, de bouwvakkers, dan is ‘thuis’ vaak niet meer dan een gestapeld bed in een kale kamer, die ze delen met vijf anderen.
De Chinese bouwvakker bedrijft dus eigenlijk topsport en cijfers zichzelf volledig weg. Ik heb me vaak afgevraagd hoe mensen dat volhouden. Maar uit het relaas van Feng blijkt dat ook het uithoudingsvermogen van een geharde Chinese bouwvakker niet onuitputtelijk is.
Feng is doodmoe, verlangt terug naar huis en zou het liefst weer boer zijn. Hij heeft dan ook besloten om na het Chinese Nieuwjaar, dé week in februari waarin alle Chinezen hun families bezoeken, niet meer terug te keren naar Shanghai.
En hij is niet de enige. Steeds meer migrantworkers, zoals de rondreizende bouwvakkers en fabrieksarbeiders worden genoemd, hebben er genoeg van te worden onderbetaald en rechteloos te zijn. Fabrieksbazen of projectontwikkelaars presteren het bovendien om salarissen vaak veel te laat te betalen of mensen eindeloze ‘inwerkperiodes’ te geven, waarin ze überhaupt niets verdienen.
De China Daily publiceerde laatst de resultaten van een enquête in Dongguan, een grote fabrieksstad in Guangdong. Die wijst uit dat zeker 20 procent van de fabrieksarbeiders niet zal terugkeren na het Chinese Nieuwjaar. En daar begrijpen de fabrieksbazen in Dongguan, die hun personeel slechts 770 yuan per maand betalen (77 euro) he-le-maal niets van!
De offers die de migranten brengen zijn niet onopgemerkt gebleven. Vooral niet in het buitenland. Zo was de Chinese arbeider bijna nog uitgeroepen tot ‘Man van het jaar’, door Time Magazine. Omdat hij verantwoordelijk is voor de economische groei in China en een grote rol heeft gespeeld in de stimulering en het herstel van de wereldeconomie, na de financiële crisis.
'Dat nota bene Time Magazine het moet opnemen voor onze arbeiders!' Schreef de columnist Liu Shinan enigszins schaamtevol in de China Daily. 'Hoe vaak staan wij Chinezen zelf eigenlijk stil bij het lot van onze arbeiders, als we het weer eens hebben over het behoud van 8 procent economische groei per jaar?'
'Hoe is het mogelijk in een socialistische land als China, dat de arbeidskosten gemiddeld maar 10 procent uitmaken van de totale kosten van een bedrijf, terwijl dat in de kapitalistische wereld zeker 50 procent is? En hoe kan het dat de lonen van arbeiders in kapitalistische landen, zeker 55 procent van het bruto nationaal inkomen uitmaken terwijl dat in China maar 42 procent is, of nog minder? Wordt het niet eens tijd om de grote inkomensongelijkheid in China stevig aan te pakken?' Nee, de columnist hield zich niet in.
En nu sta ik voor een raadsel. Eigenlijk levert Liu Shinan flinke kritiek op het onvermogen van de Chinese regering om te zorgen voor een beter bestaan voor de hardwerkende Chinese onderklasse. Die de backbone vormen van de samenleving. En toch is zijn column gepubliceerd in de China Daily, spreekbuis van diezelfde regering.
Dus of Shinan heeft mazzel dat zijn column is ontkomen aan het rode pennetje van de censor. Of zijn boodschap is wel degelijk in het belang van Het Gezag. Ik hoor het graag, als iemand het begrijpt!
Hoe dan ook: voor mij is Feng man van het Jaar van de Tijger, dat komende zondag aanbreekt in China.